Ondernemersverhalen pijlsweerd - oudenoord
Verhalen overzicht

Geschiedenis de Weerd

De vrije jongens van de Weerd

Terwijl Utrecht in de late Middeleeuwen een serieuze handelsstad wordt, ontstaat aan de noordkant een nederzetting van industriëlen die hun eigen regels maken. Tot ergernis van het stadsbestuur.

Datum: Jaargang 01 | Nummer 02
Tekst: Geertje Dekkers
Beeld: Collectie Het Utrechts Archief

 
Delen
Geschiedenis de Weerd

’De pottenbakkers en metaalsmelters van de Weerd zijn belastingontwijkers’

In de negentiende eeuw markeerde de Weerdpoort (rechts) nog de overgang van het ’echte’ oude Utrecht naar de Weerd, op de achtergrond (schilderij van Jan Hendrik Verheijen, 1828).

Utrecht bloeit op. Eeuwenlang lag hier, aan de Rijn, een onaanzienlijke nederzetting. Maar nu, in de twaalfde eeuw, groeit die uit tot iets wat lijkt op een echte stad. De Oudegracht werd aangelegd en vlakbij het water, in de omgeving van de latere Steenweg, groeit een koopmanswijk. Die wijk wordt Stathe genoemd, wat zoiets betekent als ‛plaats waar schepen op de oever kunnen worden getrokken’. De Oudegracht heeft dan namelijk nog geen werven, maar glooiende randen. Handelaren kopen percelen bij de oevers en halen er de koopwaar aan wal die wordt aangevoerd over Rijn en gracht. De goederen verhandelen ze vanuit hun huizen die op dezelfde percelen liggen, iets verder van het water.
Een belangrijke klant van de kooplui is de bisschop, die aan de overkant van de gracht een paleis heeft. Hij en zijn geestelijken hebben voedsel en kleding nodig en die kunnen de ondernemers van Stathe leveren. Bovendien bouwen de geestelijken de ene kerk na de andere. Het bouwmateriaal voor al die kerken moest worden aangevoerd en dat betekende handel voor de ondernemers.
 
Zware industrie
Nu Utrecht stedelijke allure krijgt, willen de handelaren graag stadsrechten. In 1122 krijgen ze hun zin. Er worden afspraken gemaakt over jaarmarkten in Stathe en er komen wallen en grachten om de inwoners te beschermen. Die verdedigingswerken worden ruim opgezet en geven Utrecht de kenmerkende harpvorm die de binnenstad ook in de 21e eeuw nog zal kenmerken.
De veiligheid van de stadswallen is voor veel inwoners aantrekkelijk maar er is ook een groep ondernemers die zich liever buiten de grachten vestigt. Zij vormen in de dertiende eeuw een nieuwe nederzetting aan de noordkant van de stad, bij de Vecht. Die zal de Weerd gaan heten omdat de lage gronden rond de rivier ‛weerden’ worden genoemd. Daar ontstaat zware industrie, Middeleeuwse stijl. Bij de latere Gruttersdijk verschijnen zeven metaalsmederijen, waar onder meer koper wordt geproduceerd. En rond de latere Kaatstraat vestigen zich pottenbakkers. Bij een opgraving in 1984 zullen daar tienduizenden scherven worden gevonden, grotendeels misbaksels die zijn weggegooid en in de bodem beland.
Voor deze ambachtslieden is het aantrekkelijk om dichtbij de rivier te werken, waar ze klei vandaan kunnen halen, en waarover grondstoffen kunnen worden aangevoerd. Historici zullen later bovendien vermoeden dat de Utrechtse bestuurders hun bedrijven graag buiten de stadsmuren hebben omdat hun ovens makkelijk brand kunnen veroorzaken, en daar zijn Middeleeuwse stedelingen doodsbang voor. Omdat huizen grotendeels van hout zijn, kan een vuurtje makkelijk ontaarden in een catastrofe. In 1253 zien Utrechters dat met eigen ogen als een dagenlange stadsbrand een groot deel van hun stad verwoest.

Op deze kaart kaart uit de zestiende eeuw is te zien dat de Bermuurde Weerd (de uitstulping links) oorspronkelijk niet bij de stad hoorde (Bron: Braun en Hogenberg, Civitates orbis terrarum).

Belastingontwijkers
Maar toegang tot de Vecht en angst voor brand kunnen niet de enige redenen zijn waarom deze bedrijven buiten de wallen liggen. Want ook binnen de grachten bevinden zich bijvoorbeeld pottenbakkerijen. Archeoloog Roos van Oosten achterhaalde recentelijk dat de vestigingskeuze waarschijnlijk ook te maken heeft met geld. De pottenbakkers en metaalsmelters van de Weerd zijn belastingontwijkers.
Wie in een Middeleeuwse stad woont, betaalt belastingen of cijnsen op het brood, het bier, de turf en andere goederen die hij koopt. Daarmee worden onder meer de bouw en het onderhoud van de wallen betaald. Maar de Weerd ligt buiten de muren en daar gelden de Utrechtse cijnsen niet. Het leven en de handel zijn er dus goedkoper.
De Utrechtse bestuurders lopen daardoor inkomsten mis en besluiten een einde te maken aan de ‛buitennering’. In de veertiende eeuw wordt de Weerd bemuurd en voortaan moeten de inwoners ook Utrechtse cijnsen betalen. Daarop laat een deel van de pottenbakkers zien hoe belangrijk de financiële vrijheid voor hen is. Ze verlaten de Weerd en vestigen zich iets verderop, richting Lauwerecht. Later zal in veel boeken worden beweerd dat die verhuizing is afgedwongen door het stadsbestuur, vanwege het brandgevaar. Maar dat idee is gebaseerd op een verkeerde lezing van een Middeleeuwse bepaling. Ovens blijven in Utrecht gewoon welkom maar de pottenbakkers kiezen voor de lucratievere buitennering en trekken daarom weg uit de getemde, Bemuurde Weerd.

Tot 1837 meerden schepen aan bij de stadskraan om hun goederen omhoog te laten hijsen (anoniem schilderij, gemaakt rond 1800)

Stadskraan
Vanuit Stathe breidde de Utrechtse handel zich in de late Middeleeuwen uit langs de Oudegracht. Er verscheen een Waag om goederen te wegen en een stadskraan die de koopwaar vanaf het water omhoog tilde. Het tilmechanisme werd aangedreven door kleine mensen, ‛kraankinderen’ genoemd, die raderen aan het draaien brachten en zo de takel in beweging zetten. In de vijftiende eeuw stond de eerste bekende versie van de kraan bij de Ganzenmarkt. 

In augustus 2017 heeft het Utrechtse bestuur besloten dat er een replica van de oude stadskraan komt. Niet bij de Ganzenmarkt, want in het oude hart van de stad is het te druk en te vol. De kraan zal te zien zijn in het gebied waar de pottenbakkers ooit hun buitennering hadden, naast de Monicabrug over de Weerdsingel.

Utrechtse Zaken is tot stand gekomen met financiële ondersteuning van het Ondernemersfonds Utrecht